Verklarende woordenlijst
Anemometer: Een instrument waarmee je de windsnelheid kan meten.
Atmosfeer: De lucht die de aarde omringt. De atmosfeer bestaat grotendeels uit stikstof en zuurstof.
Barometer: Een instrument waarmee je de luchtdruk kan meten.
Gematigd klimaat: Het zachte, regenachtige klimaat van plaatsen die niet te warm en niet te koud zijn. Deze gebieden liggen tussen de hete tropen en de koude polen.
Klimaat: Het weerpatroon van een bepaalde plaats. Het klimaat is elk jaar hetzelfde.
Luchtvochtigheid: De hoeveelheid waterdamp of vocht in de lucht.
Neerslag: Water dat uit wolken op de grond valt. Neerslag komt voor in de vorm van regen, hagel of sneeuw, afhankelijk van de temperatuur.
Seizoenen: Veranderingen van het weer gedurende het hele jaar. Seizoenen worden veroorzaakt door de schuine stand van de aarde tijdens haar baan om de zon.
Subtropisch klimaat: Een warm klimaat dat koeler is dan de tropen, maar warmer dan gematigde gebieden.
Temperatuur: Hoe warm of koud iets is.
Thermometer: Een instrument om de temperatuur te meten. De meeste thermometers meten de temperatuur in graden Celsius en/of graden Fahrenheit.
Tropisch klimaat: Het hete klimaat van plaatsen dicht bij de evenaar. Tropische klimaten kunnen heel het jaar door nat zijn of natte en droge seizoenen kennen.